Jan Baptist |
|
Mijn overleden vader komt op bezoek en gaat weer in zijn stoel zitten, die ik kreeg. Zo, Niels! zegt hij. Hij is bruin en sterk, zijn haar glimt als zwarte lak. Vroeger versleepte hij andermans grafstenen met stalen stang en kruiwagen, ik hielp hem. Nu heeft hij zijn eigen steen versleept. Hoe gaat het? zegt hij. Ik vertel hem alles, al mijn plannen, de mislukte pogingen. Aan het prikbord hangen zeventien rekeningen. Gooi ze weg, zegt hij, ze komen wel weer! Hij lacht. Jarenlang was ik hard voor mezelf, zegt hij, ik lag wakker en piekerde hoe een fatsoenlijk mens te worden. Dat is belangrijk! Ik bied hem een sigaret aan, maar hij is gestopt met roken. Buiten zet de zon daken en schoorstenen in brand. Vuilnismannen maken lawaai en roepen naar elkaar beneden in de straat. Mijn vader staat op, loopt naar het raam en kijkt naar hen. Ze hebben het druk, zegt hij, zo hoort het ook. Doe iets!
|
|
|