Jan Baptist |
|
Al
in 1811 vertrok Steen Blicher als leraar en werd verpachter
bij zijn vader op de boerderij in Randlev (toenmalige dominees
woonden op een voor de dominee bedoelde boerderij:
præstegaard, letterlijk domineeboerderij met eigen land en
vee. Vaak werd het land verpacht aan boeren zonder eigen
land). Hier probeerde hij nieuwe landbouwtechnieken uit en
publiceerde erover. In 1814 verschenen zijn eerste gedichten,
in 1817 verscheen een tweede bundel. Vanaf
1811 verkeerde de Deense staat in een zware financiele en
economische crisis die in 1813 leidde tot een staatsbankroet.
De landbouw liep sterk terug en bereikte in 1824 zijn
dieptepunt. Blichers geerfde vermogen was verdwenen,
economisch ging het slecht en ook met Blichers huwelijk ging
het slecht. Als uitweg besloot hij als dominee verder te gaan
en in 1819 werd hij beroepen in het arme Thorning, zes
kilometer van zijn geboorteplaats. Als dominee deed hij het
goed, als dichter stond hij geisoleerd van zijn vakbroeders en
wilde de doorbraak niet komen. Hij besloot een andere koers te
nemen en begon korte verhalen te schrijven, en legde daarmee
de basis voor de realistische verhalentraditie in Denemarken.
In 1824 verschijnt een van zijn bekendste verhalen:
'Brudstykker af en Landsbydegns Dagbog' (Brokstukken uit het
dagboek van een dorpskapelaan). In
1825 wordt Blicher beroepen in Spentrup bij Randers wat zijn
economische situatie verbetert. Enthousiast begon hij bij zijn
nieuwe gemeente en ijverde voor verbetering van
landbouwmethodes, van het onderwijssysteem en voor de
invoering van sport op school. In 1827 begon hij aan een eigen
tijdschrift voor literatuur: Nordlys. Et Maanedskrivt
(Noorderlicht. Een maandblad), waarin veel van Blichers
gedichten en verhalen voor het eerst werden gepubliceerd. Het
zag er aardig uit met 381 afnemers tot in Kopenhagen aan toe,
maar in december 1829 waren er zo weinig abonnees dat het
tijdschrift moest stoppen. In
de winter van 1827 ging zijn huwelijk mis. Blicher liet zijn
vrouw naar Randers vertrekken, maar een half jaar later haalde
hij haar terug en woonde met haar samen tot aan zijn dood.
Maar de relatie was kapot, waarschijnlijk omdat Blicher zijn
vrouw had betrapt op overspel. In
de jaren 1832-1836 gaf Blicher een tijdschrift uit over de
jacht: Diana. In 1833 en 1834 werden zijn verzamelde verhalen
in vier delen uitgegeven. In 1836 kwam er een vijfde deel uit
en in 1835-1836 zijn verzamelde gedichten. In
1837 wordt Blicher ernstig ziek, maar zijn sterk gestel en een
goede dokter hielpen hem weer op de been. Tijdens zijn ziekte
schreef hij het gedicht 'Mijn Zwanenzang' en in 1838 verscheen
zijn dichterlijk hoofdwerk 'De Trekvogels. Natuurconcert.' In
1839 sterft zijn vader en dat sloeg de bodem weg onder Steen
Blicher, zowel emotioneel als economisch, want zijn vader liet
een grote schuld na die Steen op zich nam, waardoor hij zelf
weer in de schulden raakte. Ook met zijn praktijkvoering als
dominee ging het slecht, zo slecht dat hij in mei 1847 uit
zijn ambt werd gezet, weliswaar met ere en pensioen maar tegen
zijn zin. Steen Steensen Blicher stierf op 26 maart 1848 in
familiekring.
|
|
|