|
|
Hans Christian Andersen, De improvisator
Ontstaan van het boek
In 1833 onderneemt Andersen zijn
eerste grote buitenlandse reis. Via Duitsland, Frankrijk en
Zwitserland reist hij naar Italie. De reis wordt betaald uit
een fonds van de Deense koning. Kennis opdoen van de
klassieke Romeinse cultuur is een groot goed en die kennis
zou goed van pas komen als hij een baan zou vinden in de
ambtenarij of het onderwijs, aldus zijn weldoeners in
Kopenhagen die er tevens op aandrongen dat hij zou stoppen
met schrijven. Andersen wilde de reis aangrijpen als zijn
grote kans om als auteur door te breken. Hoewel Andersen
beloofde niet te schrijven, een belofte waar hij zich
gelukkig voor ons niet aan hield, was het voor hemzelf maar
al te duidelijk dat dat een onmogelijkheid was.
Hij wilde schrijven, kon niet anders
en deed dat ook meteen vanaf het begin van zijn reis. Hij
schreef zijn indrukken op in zijn dagboek.
Andersen had zich voorgenomen over
deze reis een boek te schrijven. Reisboeken waren erg
populair in die tijd, maar hij wilde niet zomaar een
reisboek schrijven, waarin de bezienswaardigheden van Italie
werden opgesomd. Hij achtte zich tot meer in staat. De
indrukken die hij tijdens de reis zou opdoen, moesten in het
boek beschreven worden, maar de reisbelevenissen moesten
voortvloeien uit het verhaal en niet andersom. Het verhaal
moest voorop staan en de bezienswaardigheden moesten
noodzakelijkerwijs volgen. In Rome aangekomen begon hij aan
een novelle over zijn reis, totdat hij het lumineuze idee
kreeg dat de hoofdpersoon een Italiaan moest zijn en geen
toerist uit het Noorden. Door deze gouden greep kon hij het
leven in Italie beschrijven via de ogen van een inwoner van
Italie. Hij begon opnieuw, schreef het verhaal om en schreef
zijn roman af na thuiskomst in Denemarken.
In april 1835 verscheen het boek bij
zijn vaste uitgever Reitzel. Het boek kreeg een enthousiast
onthaal, werd goed verkocht en al snel verscheen er een
tweede druk. Voor Andersen betekende het zijn doorbraak als
auteur en niet alleen in Denemarken. Al snel verschenen er
vertalingen in andere Europese landen en in 1847 kwam de
Improvisator uit in een Nederlandse vertaling door C.J.N.
Nieuwenhuis bij de uitgever van Nooten te Schoonhoven.
Ter gelegenheid van Andersens
200-ste geboortejaar op 2 april 2005 is er op 3 juni 2005
een nieuwe vertaling in modern Nederlands verschenen bij
uitgeverij Atheneum-Polak&van Gennep. Helaas is het
boek alleen nog antiquarisch te verkrijgen.
Inhoud van het boek
De achtjarige Antonio, de
hoofdpersoon in het boek, woont met zijn moeder in Rome.
Antonio is een dromerig, godsvruchtig jongetje. Zijn enig
ander familielid is de broer van zijn moeder, deze oom, waar
Antonio bang voor is, is bedelaar en gehandicapt.
Tijdens een bezoek aan het
bloemenfeest in Genzano wordt de moeder van Antonio
overreden door een wagen, waarvan de paarden op hol zijn
geslagen en ze overlijdt. Antonio gaat naar de ouders van
een vriendin van zijn moeder, die een armoedig bestaan
leiden op de Campagne buiten Rome en wonen in een vervallen
graftombe uit de oudheid. Door een wonderlijk toeval komt
Antonio daar in aanraking met meneer de Borghese.
Meneer de Borghese en zijn gezin
zijn zo gecharmeerd van de kleine Antonio dat ze de
verzorging overnemen en voor zijn opvoeding en opleiding
gaan zorgen. Antonio wordt naar de Jezuietenschool gestuurd.
Daar ontmoet hij Bernardo, zijn tegenpool, maar ze worden
vrienden. Op een avond neemt Bernardo Antonio mee naar het
theater waar ze de operazangeres Annunziata horen en zien
optreden.
Antonio geniet met volle teugen van
het carnaval en het paasfeest in Rome, iets wat tegen zijn
jezuietenopleiding ingaat en de nodige innerlijke strijd
kost. Ook wordt hij zich bewust van zijn verliefdheid op
Annunziata op wie Bernardo ook verliefd is, wat de
aanleiding is tot onderlinge jaloezie. Samen met Annunziata
kijkt hij naar het paasvuur dat op de koepel van de St.
Pieter wordt aangestoken. Het komt tot een confrontatie
tussen Antonio en Bernardo als Antonio in een cafe iets te
drinken haalt voor Annunziata en zichzelf. Bernardo daagt
Antonio uit voor een duel en duwt hem een pistool in de
hand. Antonio weigert te duelleren, maar heeft het pistool
in de hand en lost per ongeluk een schot op Bernardo,
waardoor Bernardo gewond raakt. Antonio vlucht naar Napels.
Tijdens de reis naar Napels maakt
hij kennis met de zinnelijke Santa die hem uitnodigt haar en
haar man te bezoeken. Tijdens een van die bezoeken probeert
Santa Antonio te verleiden, maar tot grote opluchting van de
volkomen verwarde Antonio grijpt de Madonna in doordat haar
beeld van de muur valt.
Tijdens zijn verblijf in Napels
bezoekt hij Pompei, beklimt de Vesuvius tijdens een
uitbarsting en treedt op als improvisator in het theater wat
zeer geslaagd is.
Hier ontmoet hij ook totaal
onverwachts de dochter van de Borghese en haar man, die hem
uitnodigen voor een reisje naar Paestum, waar Antonio de
blinde Lara ontmoet, en naar Capri. Tijdens een roeitocht op
zee vergaat het bootje met Antonio en drie anderen tijdens
een zeehoos. Antonio overleeft als enige. Hij spoelt aan in
de Blauwe Grot, het heksenhol. Als in een hallucinatie ziet
hij Lara met haar pleegvader in een bootje de grot
binnenroeien om een koperen ketel vol muntstukken, een
zeeroverschat, te zoeken. Antonio wordt na een zoekactie
door de schoonzoon van de Borghese teruggevonden buiten de
grot.
Antonio gaat mee terug naar Rome en
gaat weer aan de studie. Er ontstaat een vriendschappelijke
relatie tussen hem en de kleindochter van de Borghese,
Flaminia, die hij nog kende als klein meisje. Ze is
voorbestemd voor het klooster, een levend graf, aldus
Antonio.
Nadat Flaminia in het klooster is
getreden gaat Antonio op advies van de Borghese op reis naar
het noorden van Italie en hij komt in Venetie. Daar raakt
hij bevriend met de burgemeestersfamilie, waaronder het
nichtje van de burgemeester, Maria.
In Venetie ontmoet hij Annunziata
weer, ze is ziek geweest en haar stem kwijtgeraakt. Ze
treedt op met een rondreizend gezelschap, haar carriere van
gevierde operazangeres is voorbij. Ze vertelt Antonio dat
hij de ware voor haar was en niet Bernardo en ze vraagt hem
haar te vergeten, haar leven is ten einde.
Antonio worstelt met zijn gevoelens
voor Maria. Om aan de worsteling te ontsnappen besluit hij
naar Milaan te reizen. Daar komt hij tot het inzicht dat
Maria de vrouw voor hem is en hij reist terug naar Venetie.
Kernthemas van het boek
1. Groei van jeugd via adolescentie
naar volwassenheid
In het boek vertelt Antonio over
zijn leven vanaf dat hij acht jaar is totdat hij
achtentwintig is. Een verhaal over opgroeien, volwassen en
zelfstandig worden, tot ontplooiing komen als individu.
Antonio doet dat via zijn kunst, de improvisatie, een
spontane vorm van dichtkunst, gebaseerd op een enkel
opgegeven woord.
Voortdurend worden de aangeboren
gave van Antonio (zijn dichterschap) en zijn opvoeding
tegenover elkaar gesteld. Een opvoeding die hem enerzijds
moet ontwikkelen en sterken en anderzijds vastbindt en
verwart.
Uiteindelijk vindt Antonio de
harmonie in zijn leven dankzij zijn talent.
2. Religie
Antonio voert een constante
innerlijke worsteling met het geloof, dat hem enerzijds
belemmert in zijn ontwikkeling als persoon en anderzijds tot
steun is. Als kind denkt hij voorbestemd te zijn voor de
kerk, waarin hij door zijn moeder wordt bevestigd. Tijdens
zijn verblijf op de jezuietenschool ontdekt hij Dantes De
Goddelijke Komedie, wat volgens de schoolopvatting een
verboden boek is. Als hij dan ook nog gevoelens voor een
operazangeres ontwikkeld, is bij Antonio de verwarring
compleet en om te ontsnappen besluit hij monnik te worden.
Maar zover komt het niet, omdat hij de wereldse genoegens
niet kan en wil afzweren.
3. Natuur
De natuur is de grote liefde van
Antonio, de natuur in al zijn pracht en in al zijn
vernietigende kracht. De schoonheid van de zee in de Bocht
van Napels, de kleurenpracht van de Blauwe Grot op Capri, de
schoonheid van een waterval. En daartegenover de
troosteloosheid van de Campagne, de vergiftigde lucht boven
de Pontijnse moerassen, de verschrikkingen van de
uitbarstingen van de Vesuvius. En tegelijk de schoonheid van
diezelfde uitbarstingen, zijn lavastroom, zijn vuurkegel
bovenaan de stenen uitbrakende vulkaan.
4. Liefde
De vrouwen in Antonios leven: zijn
moeder die hem verwent en aanbidt, de Madonna bij wie hij
troost zoekt als het leven tegenzit, de operazangeres
Annunziata, de zinnelijke Santa, de vergeestelijkte Flaminia
en de onschuldige Maria.
Antonios relatie met vrouwen is een
lange worsteling.
Antonios eerste grote liefde is
Annunziata, een liefde die hij pas laat als zodanig
onderkent, omdat hij slecht in staat is zijn gevoelens voor
haar als liefde te onderkennen, verstrikt als hij is in zijn
religieuze opvattingen. Annunziata is de vermenging van het
lichamelijke en het geestelijke. Ze is mooi en ze is
intelligent en ze heeft een schare aanbidders, van wie
Antonios vriend Bernardo de meest succesvolle lijkt te zijn.
In Napels ontmoet Antonio de
zinnelijke Santa die hem probeert te verleiden als hij bij
haar op bezoek is. Ze is aantrekkelijk, iets te dik volgens
Antonio, en ze worden goede vrienden. Tot grote opluchting
grijpt de Madonna in tijdens Santas verleidingspoging.
Geschrokken en opgelucht weet Antonio aan haar en aan haar
lichamelijke liefdespogingen te ontkomen.
Terug in Rome bij de familie de
Borghese raakt Antonio steeds meer aangetrokken tot de
kleindochter van de familie, Flaminia. Flaminia is
voorbestemd voor het klooster vanaf het moment dat ze in de
wieg lag. Antonio durft zijn liefde niet bekennen, omdat hun
beider afkomst een te grote kloof vormt. Hij is ook bang
voor de reactie van de ouders en hij kan uit de reacties van
de vergeestelijkte, voor het klooster klaargestoomde
Flaminia opmaken dat een relatie nooit wat zal worden.
Tijdens zijn vlucht naar Napels
heeft Antonio in Paestum Lara ontmoet, een meisje van elf
dat voor hem op dat moment het toonbeeld van de onschuld
was. Tijdens zijn reis naar Venetiƫ ontmoet hij Maria die
diezelfde onschuldige, eenvoudige, onbaatzuchtige schoonheid
bezit. Als er beweerd wordt dat hij en Maria een uitstekend
paar zouden vormen, ontkent Antonio in alle toonaarden. Weer
herkent hij zijn eigen gevoelens van liefde niet. Hij vlucht
naar Milaan, keert toch weer terug naar Venetiƫ en Maria.
Eindelijk komt hij tot het inzicht dat zij de ware voor hem
is.
5. Sociaal
Het sociale aspect van de
samenleving komt naar voren in de beschrijving van het leven
op de Campagne, in de beschrijving van het dorp Istri, de
bedelaars van Rome en het roversleven.
Relatie tot Andersens persoonlijke
leven
Het boek is zeker geen
autobiografie, maar toch zijn diverse aspecten uit Andersens
eigen leven herkenbaar.
Ook Andersen was een arm jongetje
dat onder de hoede kwam van een rijke familie. Ook hij ging
naar de jezuietenschool. Andersen is in Italie geweest en
heeft zijn eigen indrukken in het boek beschreven. Ook
Andersen worstelde met zijn roeping schrijver te worden.
Hij gebruikt gebeurtenissen uit zijn
eigen leven, iets wat in die tijd in Denemarken erg
ongebruikelijk is. De kritiek die daarop volgde, verwerkte
hij weer. In De Improvisator geeft Andersen dit weer via een
gedicht dat de hoofdpersoon Antonio heeft geschreven met als
titel: David. Het gedicht gaat over de Bijbelse koning David
en begint met een beschrijving van het herdersleven van de
jonge David waarvoor Antonio inspiratie heeft geput uit zijn
eigen leven op de Campagne.
De eerste reactie van zijn publiek
is: "Maar dat ben je zelf. Hij moet ook altijd over zichzelf
schrijven."
Op zich is de opmerking juist, maar
hij gaat volledig voorbij aan de inhoud van het werk en voor
Andersen was deze kritiek irrelevant en tegelijk pijnlijk.
Voor Antonio is de kritiek zelfs zo pijnlijk dat hij besluit
het gedicht te verbranden.
Andersen neemt in zijn romans veel
over uit zijn eigen ervaringen, gebruikt zijn eigen
belevenissen. Voor lezers die met Andersens leven op de
hoogte zijn, is het vaak herkenbaar. Voor niet zo ingewijde
lezers niet of veel minder. De Improvisator is ook zonder
kennis van Andersen als persoon een goed leesbaar verhaal.
Ontvangst
Het boek werd bij uitkomst positief
ontvangen en vol waardering en enthousiasme besproken. Het
boek betekende Andersens doorbraak als auteur in Denemarken
en in West-Europa.
Alleen het belangrijke
literatuurtijdschrift 'Maanedskrift for Litteratur' schreef
niets. Dat gebeurde pas twee jaar later en met een
vernietigende kritiek van zowel De Improvisator als
Andersens tweede roman O.T. De bespreking was anoniem en
bleek later van de schoolmeester F.C. Olsen te zijn. De
kritiek kwam er in het kort op neer dat het verhaal geen
opbouwend motief had, de personen psychologisch niet tot
leven kwamen en dat de hoofdpersoon geen Italiaan kon zijn,
want die gedroegen zich anders. Andersen mocht dan leuk over
de natuur kunnen schrijven, maar een auteur van romans was
hij niet. En daarbij werd meteen de romanvorm afgedaan als
nieuwlichterij die geen lang leven beschoren zou zijn. Hoe
onterecht en afwijkend deze kritiek ook was, was hij voor
Andersen het toonbeeld van de manier waarop hij in
Denemarken werd beoordeeld.
Over de vertaling
Uitgangspunt voor de vertaling was
dat het verhaal in modern Nederlands moest worden geschreven
en tegelijk weer niet zo modern dat de gebruikte taal niet
paste bij de tijd waarin het speelde. Een modern Nederlands
zonder modetaal, modewoorden en mode-uitdrukkingen en
tegelijkertijd anachronismen vermijdend. Begrijpelijk voor
de lezers anno 2005 en tegelijk de sfeer oproepend van 1834.
En dat is af en toe lastig
balanceren en keuzes maken. Om wat voorbeelden te geven.
De aanspreekvorm 'U' is overal
gehandhaafd ook waar we tegenwoordig al snel 'Je' zeggen.
Ouderwets aandoende uitdrukkingen
met woorden als 'ziel' en 'hart' en 'beklemd op de borst',
'zwaar op het hart', 'sneed door de ziel', 'jubelde in mijn
borst' zijn uit het Deens naar het Nederlands vertaald.
Het hart als zetel voor de ziel en
het gevoel is achterhaald, maar wordt in Andersens tekst
volop gebruikt. Deze uitdrukkingen zijn gehandhaafd, omdat
het weliswaar wat ouderwets, maar toch goed Nederlands is.
Daarmee wordt ook de ouderdom van de tekst bewaard met als
uitgangspunt: niet krampachtig proberen heel modern
Nederlands te schrijven. Het mag zichtbaar zijn dat het boek
is geschreven in 1834. Het verhaal speelt ook heel duidelijk
in die tijd, de mensen zijn van die tijd, de landschappen en
steden zijn zoals ze er toen uitzagen. En dat heeft gevolgen
voor de tekst en de manieren waarop mensen met elkaar
communiceren. Dus niet te modern, maar vanwege de
leesbaarheid ook niet in de taal van 1834 (afgezien van het
feit dat ik dat ook niet beheers).
Je moet als vertaler keuzes maken,
proberen een vorm te vinden die recht doet aan de oudheid
van het verhaal en de tijd waarin het speelt en tegelijk
recht doen aan de leesbaarheid en aan de lezer anno 2005.
En dan maakt Andersen het je niet
altijd even gemakkelijk door volop Italiaanse namen en
begrippen en namen en begrippen uit de Griekse en Romeinse
oudheid te gebruiken.
Gelukkig is er dan altijd nog de
Grote Winkler Prins en het internet.
Jan Baptist, januari 2005
|
|
|